Prekoloniale geschiedenis

De vroegste sporen van menselijke bewoning op Curaçao zijn te vinden in Rooi Rincon. Het betreft een abri, een natuurlijke overhang in de rotsen gebruikt door preceramische bewoners. Deze indianen waren niet bekend met aardewerk. De resten die zijn aangetroffen bestaan uit afvalhopen van schelp, dierlijk botmateriaal en steen. De voorwerpen zijn van steen en schelp gemaakt, die voor verschillende doeleinden kunnen zijn gebruikt. Ook zijn hier rotstekeningen aanwezig. De datering van deze oudste resten van Curaçao ligt tussen ca. 2900 en 2300 v.Chr. Vergelijkbare resten en menselijke graven zijn bekend van de St. Michielsberg, ca. 2000 tot 1600 v.Chr.

Resten van aardewerk uit de ceramische periode zijn gevonden bij onder andere Knip en San Juan. De dateringen liggen tussen ca. 450 en 1500 na Christus. Het materiaal behoort tot de Dabajuroid-cultuur. Deze mensen worden Caquetio genoemd. Op basis van hun taal deelt men deze voormalige Indiaanse bewoners in bij de Arowakken. De Caquetíos leefden in kleine nederzettingen met tot ongeveer 40 inwoners. De dorpjes lagen vaak in de buurt van binnenbaaien aan voornamelijk de zuidkust. De latere Caquetíos leefden van kleinschalige verbouw van onder meer cassave, van visserij, het verzamelen van schelpdieren en van jacht op klein wild. Daarnaast dreven zij handel met Indianen van andere eilanden en van het vasteland. Woonplaatsen zijn gevonden bij onder andere Knip en Santa Barbara.

Wetenschappelijke aandacht voor de eerste bewoners van de Nederlandse Antillen was er al vroeg. Zo voerde de amateur A.J. van Koolwijk in de 19e eeuw veldverkenningen uit. Ook inventariseerde hij de rotstekeningen op het eiland. Sindsdien hebben velen zich beziggehouden met de vroegste bewoners van Curaçao.